Fotografie
De Basis van Belichting: Sluitertijd
Afhankelijk van je model camera heb je de beschikking over sluitertijden van supersnel, van 1/8000s tot wel enkele minuten. De meeste digitale camera’s hebben ook nog de optie om de sluiter voor onbeperkte tijd te openen (bulb-functie in de meeste camera’s) zodat je hiermee foto’s kunt maken met een extreem lange sluitertijd, uren lang, mocht je dat willen. In de basis bepaalt de sluitertijd de tijdsduur dat het licht door de lens op de sensor valt. Of anders gezegd, de sluitertijd bepaalt hoelang de sluiter open staat. De sluitertijd wordt aangegeven in seconden, of fracties van een seconde. Een sluitertijd van 1/250s is korter dan 1/60s. In het eerste geval blijft de sluiter 1/250e deel van een seconde open staan, in het tweede geval is dat 1/60e deel van een seconde. Laten we dit eens praktisch vertalen. Stel dat je een foto wilt maken en de camera vertelt je dat hij, om een correcte belichting te krijgen, een sluitertijd van 1/60s nodig heeft. Dat betekent een langzame sluitertijd. Wellicht heb je in dat geval een statief nodig, of iets waarop je de camera kan laten rusten om bewegingsonscherpte te voorkomen. In een ander geval, wanneer de camera een sluitertijd van 1/250s aangeeft, heb je te maken met een snelle sluitertijd. Dan heb je geen statief of iets anders nodig. In feite wil dat zeggen dat er voldoende licht aanwezig is om (snel) een foto met een correcte belichting te maken. Dit geeft je de mogelijkheid om onderwerpen te bevriezen, zoals een fietser, motor of auto. Wanneer je een bepaalde sluitertijd selecteert, moet je van tevoren wel weten wat je er mee wilt bereiken. Wil je de actie bevriezen? Dan moet je een korte sluitertijd gebruiken. Wil je beweging laten zien door een langsrijdende auto mee te trekken, dan moet je juist een lange sluitertijd kiezen. Zonder het al te technisch te willen maken, moeten we het toch even hebben over ‘stops’. Het is niet anders…. Er zijn heel veel technische termen in omloop in fotografieland en hoewel veel daarvan gewoon saai zijn, is het goed om te weten dat ze bestaan. Je leercurve zal iets gemakkelijker zijn als je weet waarom bepaalde dingen gebeuren. Het woord ‘stops’ zal hier nog wel vaker vallen, zeker wanneer we het gaan hebben over f/stops, ons volgende onderwerp. Je moet er maar aan gewend raken! Het is echt niet zo moeilijk, zeker niet met de hedendaagse camera’s, die al het rekenwerk voor ons doen. De ‘stop’ waar we het over gaan hebben is hoeveelheid licht de camera binnenkomt en de tijdsduur dat het licht op de sensor valt. Elke keer wanneer de sluiter iets langer openblijft (en meer licht doorlaat) of wanneer de sluiter korten openblijft (en minder licht doorlaat) spreken we over een stop meer of een stop minder. Bekijk dit diagram eens: Zie je hoe klein het gat in het eerste plaatje (f/16) is? Ik kan me voorstellen dat dit in het begin een wat lastige materie is, maar wat je vooral moet onthouden is hoe hoger het f/getal, hoe kleiner het diafragma is. Dit diagram kun je ook terugvinden in het artikel over f/stops. Dus, met een diafragma van f/16 komt er weinig licht door de lens. Dit betekent dat de sluiter in verhouding wat langer open moet staan om een scene goed te belichting. Met een diafragma van f/2 staat de lens bijna helemaal open, en komt er veel licht door de lens. Dit betekent dat een relatief kortere sluitertijd nodig is. Een heleboel getallen en gereken hier met al deze sluitertijden en f/stops. Als je eens kijkt naar je camera zul je zien dat de sluitertijden lopen in een trapje, bijvoorbeeld 1/500, 1/250, 1/125, 1/60, enzovoorts. Deze getallen zullen meer voor je gaan spreken als je