3 Manieren om de Scherptediepte te beïnvloeden
Met de term scherptediepte (ook vaak aangeduid met ‘Depth of Field of DoF) wordt bedoeld het deel van de foto wat scherp is. Een kleine scherptediepte is erg bekend van de sterk vervaagde portretfoto’s. Een grote scherptediepte kun je vaak terugzien bij landschapsfoto’s zonder enig deel onscherp.
De bekendste manier om de scherptediepte te beïnvloeden is het aanpassen van het diafragma (f-getal). Dit is zeker een doeltreffende en gemakkelijke manier, maar er zijn meer mogelijkheden. Net zoal de belichting wordt bepaald door drie factoren (Diafragma, Sluitertijd en ISO), wordt ook de scherptediepte bepaald door drie elementen.
Laten we deze elementen eens afzonderlijk onder de loep nemen en zien hoe jij die in je eigen voordeel het beste kunt inzetten. Let op: de voorbeeldfoto’s hieronder zijn gemaakt met een camera met een 1,5 cropfactor en de genoemde brandpuntsafstanden zijn feitelijke mm, in plaats van een fullframe equivalent.
Diafragma
Het diafragma (aangeduid met het f-getal) is de bekendste en meest gebruikte manier om de scherptediepte te bepalen. Elke spiegelreflexcamera, systeemcamera en zelfs al veel compactcamera’s hebben de optie ‘diafragmavoorkeuze’ (aangeduid met A of Av). Door hier mee te spelen merk je al snel dat een lager f-getal resulteert in een kleinere scherptediepte en een hoog f-getal juist een grotere scherptediepte geeft.
F-GETAL ⇓ == SCHERPTEDIEPTE ⇓ F-GETAL ⇑ == SCHERPTEDIEPTE ⇑
Probeer dit eens: Met een ‘normale’ lens (kies iets tussen 50 en 70mm), zoek een onderwerp op ongeveer 1,5-3m van je vandaan. Let er op dat er ook elementen in de achtergrond te zien zijn. Gebruik de diafragmavoorkeuzestand (A of Av) en stel het laagste f-getal in wat mogelijk is. Maak nu een foto, waarbij je scherpstelt op het hoofdonderwerp.
Doe nu hetzelfde nog een keer, maar dan met een zo hoog mogelijk f-getal. Wordt de sluitertijd te laag, zet dan desnoods de ISO wat hoger of gebruik een statief.
Wanneer je dan deze twee beelden met elkaar vergelijkt, zie je dat het hoofdonderwerp bij beiden goed scherp is, maar dat de achtergrond een groot verschil maakt. Die is of geheel scherp of geheel vervaagd.
Afstand tot het onderwerp
Een andere manier om de scherptediepte te beïnvloeden is de afstand tot het hoofdonderwerp. Fotografeer je wel eens met een macrolens, dan weet je meteen dat bij een 1:1 macro opname de scherptediepte extreem klein is. Dat komt omdat je dan erg dicht op je onderwerp zit. Aan de andere kant, als je een landschap fotografeert, dan weet je dat het diafragma niet eens zo ver dicht hoeft om alles scherp in beeld te krijgen. Dat komt omdat je ver verwijderd bent van het hoofdonderwerp (de plek waar je op scherpstelt).
AFSTAND ⇓ == SCHERPTEDIEPTE ⇓ AFSTAND ⇑ == SCHERPTEDIEPTE ⇑
Probeer dit eens: Met een ‘normale’ lens (kies iets tussen 50 en 70mm) stel je het diafragma in op een waarde tussen f/4 en f/8. Ook nu zoek je weer een onderwerp op met elementen in de achtergrond. Kies dan een afstand waarop je nog net kunt scherpstellen en maak de foto. Ga dan een meter of twee achteruit en maak nog een foto met exact dezelfde instellingen.
Wanneer je deze twee beelden met elkaar vergelijkt, zie je een duidelijk verschil in scherptediepte optreden.
Brandpuntsafstand
De derde en laatste factor die de scherptediepte beïnvloedt is de brandpuntsafstand van de lens die je gebruikt. Een telelens heeft een meer kleine scherptediepte in vergelijking met een groothoeklens. Mocht je een lens hebben die minder dan 20mm is, probeer daar dan eens een foto mee te maken waarvan de achtergrond vervaagd is. Dat is bijna onmogelijk. Heb je een telelens? Daarbij werkt het precies omgekeerd.
BRANDPUNTSAFSTAND ⇓ == SCHERPTEDIEPTE ⇑ BRANDPUNTSAFSTAND ⇑ == SCHERPTEDIEPTE ⇓
Probeer dit eens: Gebruik een zoomlens die zowel tele- als groothoekbereik heeft, bijvoorbeeld een 18-200mm. Of gebruik twee losse lenzen. Ook nu moet je even zoeken naar een hoofdonderwerp met enkele elementen in de achtergrond. Positioneer jezelf ongeveer 1,5-3m van het hoofdonderwerp en zet het diafragma op een middenwaarde (f/5.6-f/8), maar zorg er voor dat beide lenzen dat diafragma kunnen gebruiken.
Maak de eerste foto met de groothoeklens of met de groothoekkant van de telezoom. Blijf in dezelfde positie met hetzelfde diafragma en maak dezelfde foto met de telelens of de telekant van je telezoomlens. Als je beide beelden vergelijkt zie je dat de foto met de groothoek gemaakt meer scherptediepte heeft. Ondanks dat hetzelfde diafragma is gebruikt!
In het juiste perspectief
Uiteraard is al deze technische info prachtig, maar hoe kun je dit voor jezelf vertalen naar ‘fotograferen in het veld’? Het antwoord hangt af van waar je mee fotografeert.
Heb je een compactcamera zonder verdere instelmogelijkheden en je wilt een kleine scherptediepte (bijvoorbeeld voor een portretfoto) dan is dit de oplossing: zoom zo ver mogelijk in en ga zo dicht mogelijk op je onderwerp staan. Uiteraard let je nog steeds goed op de compositie. En maak de foto. Wil je juist een grote scherptediepte (bijvoorbeeld voor een landschap) dan is dit de oplossing: zoom zo ver mogelijk uit en positioneer jezelf ver van het hoofdonderwerp. Ook weer zonder de compositie uit het oog te verliezen. En maak de foto.
Heb je de beschikking over een DSLR of een systeemcamera waarbij dus alles manueel instelbaar is en je wilt een kleine scherptediepte? Gebruik de stand Diafragmavoorkeuze, gebruik een wijd open diafragma (laag f-getal, f/2.8 bijvoorbeeld), ga dichtbij je onderwerp en/of gebruik een telelens. Wil je juist een grote scherptediepte, gebruik een vrij gesloten diafragma (hoog f-getal, bijvoorbeeld f/16), ga wat verder van het onderwerp af en/of gebruik een groothoeklens.
Wil je er nog iets verder in duiken, dan kun je vooraf al diverse combinaties testen qua scherptediepte. Ga naar de website dofmaster.com en vul je gegevens als camera, brandpuntsafstand, diafragma en afstand tot onderwerp in. Je ziet dan meteen hoeveel de werkelijke scherptediepte dan is. Dezer gegevens kun je ook op je smartphone raadplegen, er is namelijk ook een app voor.